Halfslachtige nationale antwoorden op Europese zaken
De oorlog van Rusland tegen Oekraïne is de derde fundamentele crisis voor de EU in minder dan een decennium. In 2015 was er de Syrische vluchtelingencrisis. Die toonde aan dat de EU de facto geen bewaakte buitengrenzen en intern nauwelijks een migratiebeleid die naam waardig heeft. Vijf jaar later bleek tijdens de coronapandemie dan weer dat de Unie voor zijn aanvoerketens of voor bepaalde essentiële producten, zoals halfgeleiders, wel erg afhankelijk is van het verre buitenland en vandaag legt de Russische agressie tegen Oekraïne dus onze energieafhankelijkheid van het buitenland pijnlijk bloot.
De rode draad doorheen de Europese crises van de afgelopen jaren is dat ze het gevolg zijn van de weigering van een politieke klasse om oog te hebben voor bepaalde problemen. Hierdoor raakt ons maatschappelijk weefsel ontwricht, wordt de burger geconfronteerd met duurdere producten en hogere belastingen, en worden nationale beleidsmakers telkenmale tot improvisatie gedwongen, omdat de knoop veelal op Europees niveau gebonden ligt, of zelfs daarbuiten.
Vervolgens slaagt men er vaak slechts halvelings in deze te ontwarren. Het resultaat is daarom al te vaak een weliswaar goedbedoeld, maar niettemin halfslachtig antwoord op de bezorgdheden van de burger. Dit resulteert in een electoraat dat zich almaar meer van het traditionele politieke establishment vervreemd voelt en zich, in de hoop op reële oplossingen voor zijn problemen, almaar meer richt op de politieke extremen.
Dit kan zo niet verder. De EU heeft onmiskenbaar verschillende verdiensten — denk maar aan de voor Vlaanderen zo waardevolle interne markt. Maar haar gebrek aan geopolitiek denken dreigt al haar successen, en dus haar raison d’être, zelf te ondergraven. Een crisis, en al zeker een oorlog, houdt evenwel het twijfelachtige voordeel in dat die duidelijkheid schept. Hij houdt ons een spiegel voor. Hij toont ons wie of wat we (niet) zijn en legt onze onvolkomenheden bloot.
Welvaart met Russische grondstoffen
Duidelijk is dat de EU een motor van welvaart en welzijn voor haar burgers wil zijn en hierbij oog wil hebben voor de bescherming van mensenrechten. We voelen ons collectief onpasselijk bij de beelden van de horror die het Russische leger tegen Oekraïense burgers in bijvoorbeeld Boetsja heeft aangericht, en willen haast spontaan niks meer met Russisch gas te maken hebben.
Dat confronteert ons evenwel met de ongemakkelijke waarheid dat de EU een grote energie-importeur en dito gasverbruiker is en dat het niet makkelijk is om decennialange invoer van Russisch gas zomaar te wijzigen. Rusland is immers goed voor 45 procent van alle gasimport naar de EU. Die afhankelijkheid werd deze week nog maar eens zeer tastbaar, toen het Kremlin besliste om de gaskraan richting Polen en Bulgarije te sluiten. Samen met de prijzen steeg ook de onzekerheid quasi instant.
De Duitse afhankelijkheid
Vooral in Duitsland is het hard ontwaken. De gecreëerde Europese energieafhankelijkheid is voor een groot deel terug te brengen op het beleid dat Berlijn dicteerde. Decennialang boden met name Russisch gas, kolen en olie immers stabiliteit voor EU’s grootste exportmachine. Vragen over mensenrechtensituaties in de import- of exportlanden schoof men daarbij stilletjesweg terzijde. De idee was dat die stabiliteit zorgde voor goede jobs in de heimat en dat wederzijdse handel tezelfdertijd de autoritaire regimes ‘in check’ zou houden.
In die cocon van peis en vree dacht het land zich intussen als een groen gidsland aan de wereld te kunnen tonen door na de gebeurtenissen in het Japanse Fukushima in 2011 een Energiewende door te voeren en haar kerncentrales vanaf 2022 te sluiten en haar koolcentrales in 2038.
Dat blijkt nu een serieuze misrekening te zijn, in de eerste plaats voor de Duitse belastingbetaler. De zogenaamde ‘EEG-heffing’, die de transitie naar ‘duurzame’ energie moet bekostigen, heeft die belastingbetaler sinds de invoering al zo’n 500 miljard euro gekost. Dat is het bbp van heel België. De Duitsers hebben hiermee de hoogste energiefactuur van de EU. Ook de beoogde CO2-reductie gaat hiermee niet sneller vooruit.
Russisch gas voor Duitsland
‘Klassieke’ hernieuwbare energie, zoals die uit wind of zon, is erg wisselvallig qua rendement. Zo bleek het CO2-brakende steenkool — dat onder andere uit Rusland geïmporteerd wordt — vorig jaar met 27 procent de belangrijkste energiebron in Duitsland te zijn. Door het gebrek aan wind daalde het aandeel windenergie in de energiemix immers van 29 procent naar 22 procent. Dit jaar wordt de nucleaire capaciteit, die goed is voor 12 procent van de totale Duitse energieproductie, dan weer definitief gesloten.
De Duitse nucleaire operatoren gaven in november vorig jaar al te kennen dat het voor hen geen optie is om de zes resterende kerncentrales langer open te houden. Een positie die een van hen (E.on) deze week nog bevestigde. De capaciteit die hiermee wegvalt, kan het land niet direct met hernieuwbare energie compenseren. Import van gas, steen- en bruinkool zijn daarom noodzakelijk om dat tekort op te vangen. Gas is nu reeds goed voor meer dan een kwart van de Duitse energiemix, waarbij 55 procent van dat gas uit Rusland afkomstig is.
Morele leegte van Duits beleid
Het is dus enigszins cynisch dat het land met de ambitie om in te zetten op goed nabuurschap en welvaartscreatie, zich nu geconfronteerd ziet met de morele leegte van zijn beleid. President Steinmeier sloeg mea culpa. De vraag is of de Duitse regering die inzichten ook zal doortrekken in beleid. Duitsland heeft simpelweg geen alternatief voor de huidige situatie, waarbij een dictator bereid is de wederzijdse handelsrelatie op te zeggen voor politiek en territoriaal gewin.
Het gas dat Duitsland nu van de ene dictator niet meer wil, moet een Groene minister — voor wie kernenergie des duivels is — bij een andere in Qatar gaan halen. Door te zwijgen over mensenrechten dacht het land conflicten te vermijden, maar de Oekraïnecrisis toont aan dat Duitsland er middenin zit en met haar de hele EU.
Amerikaanse energieonafhankelijkheid
Dat het anders kan, toont de VS. De dure golfoorlogen rond de eeuwwisseling deden het besef in Washington groeien dat enkel energieonafhankelijkheid ervoor zou zorgen dat het niet langer betrokken zou raken in militaire conflicten met autoritaire regimes. Daar waar de EU in zijn energiebeleid in eerste instantie gefocust heeft op CO2-reductie, was dat in de VS — ongeacht welke regering — een eerder bijkomende gedachte. De energieproductie daalt in de EU sinds 1987, wat verklaart waarom de energie-import op Unieniveau nu bijna 60 procent bedraagt.
De VS zag een gelijkaardige trend, maar die werd in 2005 drastisch gekeerd. Vooral hydraulische fracking van olie- en gasvoorraden heeft ervoor gezorgd dat de VS sinds 2020 zelfs volledig energieonafhankelijk is geworden. Het land heeft dan ook veel meer dan in het verleden de handen vrij om politiek en militair eigen keuzes te maken, eerder dan dat externe partijen die keuzes aan hen opdringen. Energieonafhankelijkheid is soevereiniteit. Een les die Europa nu leert.
Een grotere energieonafhankelijkheid is dus wenselijk. Het op 8 maart door de Europese Commissie aangekondigde REPowerEU-plan lijkt ook een stap in die richting te zijn. Met dat plan wil de Commissie de EU tegen 2030 onafhankelijk maken van Russische fossiele energiebronnen. De vraag blijft evenwel in welke mate we energieonafhankelijk willen zijn, hoe die energieonafhankelijkheid er moet uitzien, hoe snel die moet gaan, wat de energienoden van de toekomst zullen zijn en welke beleidsopties ze moeten dienen.
Doelgerichte importtarieven
Uitgaande van het DNA van de EU, moeten mensenrechten zoveel mogelijk gevrijwaard worden, moet de impact op het milieu en het klimaat zo gering mogelijk zijn (de EU wil tegen 2050 immers klimaatneutraal zijn), net als de factuur voor de burger. Daarnaast lijkt het aangewezen dat de energiebron in kwestie niet alleen duurzaam en betaalbaar moet zijn, maar ook betrouwbaar.
Op basis van deze criteria lijken investeringen in de ontginning van fossiele energie eerder laag te scoren. Olievoorraden zijn er in de EU nauwelijks, de gasvoorraden zijn beperkt. Op korte termijn zal gas buiten de EU gevonden worden en kunnen kleine, doelgerichte importtarieven op Russische olie of gas al voor een significante daling van de aanvoer zorgen. De meeropbrengst uit die tarieven zou via accijnsverlagingen naar de consument kunnen terugvloeien. Op langere termijn kan niettemin bepaalde regelgeving naar fracking gewijzigd worden om die activiteit toch mogelijk te maken. Dit is iets wat de Beierse CSU-minister-president deze week toch gesuggereerd heeft.
Hernieuwbare energie
Verder inzetten op hernieuwbare energie zal sowieso aan de orde zijn. De prijs van deze technologieën is de laatste tien jaar immers sterk gedaald en het rendement gestegen. Toch leert de Duitse Energiewende dat deze energiebronnen weinig stabiel zijn en dat een energiemix daarom nooit uit deze bronnen alleen kan bestaan. Opslag van de opgewekte energie in batterijen zou enig soelaas kunnen bieden, maar ook dan blijft de milieu- en landschappelijke impact van windmolens en zonnecellen groot. Ook hier zijn zeldzame, in Europa beperkt aanwezig zijnde metalen nodig en zijn de recyclagemogelijkheden beperkt. Waterstoftechnologie en innovatieve schonere brandstoffen zijn eveneens een belangrijk onderdeel van de puzzel.
Waterkrachtcentrales zijn een stabiele en uitstootsgewijs propere bron van energieopwekking. In bergachtige gebieden kunnen ze een grote bron van energieopwekking betekenen, maar de tendens in Europa is eerder om dammen af te breken om de oorspronkelijke fauna en flora te herstellen dan om er nieuwe bij te bouwen.
Kernenergie
Dan blijft nog kernenergie over. De energie wordt hier niet opgewekt door — kort door de bocht gesteld — een molen in de wind te zetten of gas te stoken, maar door atomen te splitsen. De benodigde grondstof, uranium, is in grote mate wereldwijd aanwezig. De helft van dat uranium zit weliswaar in Russische invloedssfeer (Rusland, Oezbekistan en vooral Kazachstan), de andere helft niet en bovendien is het met nieuwe, nog te bouwen kerncentrales mogelijk om die energie op te wekken uit bestaand kernafval. Hiermee sneuvelt ook direct het quasi enige tegenargument voor kernenergie.
Bovendien stoten kerncentrales geen rechtstreekse CO2 uit en zijn ze in staat om met een enkele reactor gigantische gebieden van energie te voorzien, wat verklaart waarom er wereldwijd nu 55 kerncentrales worden gebouwd. Om het in een ander perspectief te zetten: de zeven Belgische kernreactoren zijn nu goed voor meer dan 53 procent van de Belgische energieopwekking, daar waar de 780 windmolens goed zijn voor net geen 11 procent van de opgewekte energie — als het waait, tenminste.
Het pleidooi voor een groter aandeel in de energiemix wint enkel aan kracht wanneer de toekomstige energieconsumptie in rekening wordt gebracht. Eerst en vooral is er de bevolkingstoename. Die neemt niet af. Alleen al hierdoor zal de consumptie verder stijgen. Daarnaast is er op Europees niveau de push naar elektrificatie van motorrijtuigen. Gesteld dat iedere burger die nu een wagen met een conventionele verbrandingsmotor heeft die zal inruilen voor een (duurdere) elektrische wagen en die wagen een jaar lang zou gebruiken, dan zou dat voor het huidige energienetwerk betekenen dat er twee kerncentrales van elk 1000 megawatt bij moeten komen. De huidige vier kerncentrales in Doel hebben samen een capaciteit van 3000 megawatt.
Alternatief
Een alternatief zou de bouw van 610 extra windmolens voor onze beperkte kustlijn zijn of 15 200 voetbalvelden aan zonnepanelen, maar daarvoor zijn er te weinig daken. Op EU-niveau zou de impact van een totale switch naar elektrische voertuigen nog groter zijn. Daar 34 procent meer elektriciteit opgewekt moeten worden dan wat vandaag voorhanden is.
Er is niet alleen de push naar elektrificatie van motorrijtuigen of verwarming van woningen (via warmtepompen), er is ook het grotere gebruik, opslag en verwerking van data. Zo zou 5G de komende tien jaar tot 160 procent van de huidige energieconsumptie kunnen vergen.
Tot slot is er een argument pro kernenergie te vinden in de huidige inflatiecijfers. Aangezien de huidige cijfers volgens de ECB vooral gestuwd worden door de energieprijzen is het niet onlogisch dat landen, waarbij kernenergie een groot deel van de energiemix inneemt (zoals Frankrijk met 70 procent of Zwitserland met 35 procent, aangevuld met 60 procent waterkrachtcentrales), lagere inflatiecijfers (respectievelijk 4,7 procent en 2 procent) blijken te hebben dan landen waar dat niet het geval is (zoals Duitsland: 7,3 procent).
Vrij van conflicten
Kortom, als het Europees project er werkelijk een is van vrede en democratie, welvaart en welzijn en als we die way of life werkelijk willen behouden en als we niet in conflicten met autocratische regimes verwikkeld willen geraken, dan moeten we dringend werk maken van een flink hogere energieonafhankelijkheid. Gelet op de uitdagingen van onze tijd, zal kernenergie onmiskenbaar een groot aandeel in de energiemix innemen. Het is de enige energiebron die ons onze soevereiniteit, welvaart en onze vrede kan doen behouden. Of zoals President Eisenhower het in 1953 voor de Verenigde Naties stelde: ‘Atom for peace.’