Méér dan 200.000 extra jobs en een toename van het reëel beschikbaar inkomen van de gezinnen van ruim 4 procent (dus na de correctie voor inflatie ). Het kan altijd beter, maar voor deze prioriteiten oogt het rapport van de regering-Michel I meer dan behoorlijk.

Veel slechter scoorde de regering op budgettair vlak, hoor je vaak. Is dat zo? Het begrotingsdeficit verminderde van 3,1 procent van het bbp in 2014 naar minder dan 1 procent in 2018. Op basis van de jongste cijfers kan het begrotingssaldo voor 2018 wel eens dicht bij een evenwicht afvlaggen. De overheidsschuld daalde tussen 2014 en 2018 van 107,6 procent van het bbp tot heel dicht bij 100 procent. En dat terwijl de belastingdruk over dezelfde periode daalde met ruim 6 miljard euro.

Toch krijgen ook de volgende regeringen, ondanks de opmerkelijke verbetering van het begrotingssaldo, de budgettaire problematiek op hun bord. De reden is niet ver te zoeken. Wat hebben nagenoeg alle landen die hun publieke financiën structureel onder controle kregen de jongste jaren gemeen? Een hoge tewerkstellingsgraad - het percentage van de actieve bevolking dat effectief aan de slag is. Nederland en Duitsland vormen de voorbeelden bij uitstek. Ze combineren een tewerkstellingsgraad van zo’n 80 procent met gezonde publieke financiën (met een begrotingsoverschot en schuldgraad rond of zelfs onder 60 procent van het bbp).

België zit ver van die cijfers. Volgens de jongste gegevens bedraagt de tewerkstellingsgraad 70 procent, met sterke regionale verschillende. Vlaanderen haalt ruim 75 procent, dankzij een ferme spurt de jongste jaren. Wallonië en Brussel trappelen ter plaatse op een laag niveau, 64 procent voor Wallonië en 61 procent voor Brussel.

De budgettaire rekenkunde is glashelder. Een toename van de tewerkstellingsgraad met 1 procentpunt betekent een structurele verbetering van het begrotingssaldo met 1 à 1,5 miljard euro. Als Wallonië en Brussel net als Vlaanderen een tewerkstellingsgraad van 75 procent kunnen bereiken, verbetert het Belgische begrotingssaldo met 5 tot 7,5 miljard euro. Adieu deficits.

Loonkosten

Uiteraard moet de overheid ook de uitgaven onder controle houden. Maar zonder een structurele verbetering van de tewerkstellingsgraad blijft het budgettair dweilen met de kraan open. Er zijn meerdere factoren die een invloed hebben op de tewerkstelling. Onderwijs, opleiding, bemiddeling en integratie - een groot deel van de Waalse en zeker de Brusselse werklozen zijn allochtonen - horen daar zeker bij. De Vlaamse regering legde in die domeinen met veel resultaat de juiste klemtonen, Wallonië en Brussel schieten tekort.

Ook het zogenaamde aanbodbeleid op de arbeidsmarkt is van groot belang voor de tewerkstellingsgraad. Hoe sterk zijn de prikkels voor werkzoekenden om jobaanbiedingen effectief aan te nemen? De degressiviteit van de werkloosheidsvergoedingen kan een sterke positieve prikkel bieden.

Last but not least zijn er de loonkosten. Dat sommigen dat een afgezaagd refrein vinden, doet helaas niets af aan de enorme relevantie. Via de indexsprong , de taxshift en de herziening van de wet van 1996 - die de competitiviteit van België moet waarborgen - zette de regering-Michel een sterk herstel van het concurrentievermogen van onze ondernemingen in gang. Ook de hervorming van de vennootschapsbelasting droeg daar substantieel aan bij. Het resultaat? Meer dan 200.000 extra jobs en nog altijd meer dan 100.000 vacatures.

Iedereen in dezelfde zak

Maar niets is definitief als het over economische vooruitgang gaat. Kijk maar naar de vrij plotse problemen die de superieur geachte Duitse economie plots teisteren. We moeten het concurrentievermogen daarom te allen prijze vrijwaren. Zo bevorderen we niet alleen de investeringen die de toekomstige welvaart verzekeren, maar stimuleren we ook een duurzame jobcreatie en een verdere stijging van de tewerkstellingsgraad, dé sleutel tot een structurele sanering van de publieke financiën.

Maar het Belgische loonoverlegmodel is om minstens twee redenen een blok aan het been. Ten eerste richt het zich bijna uitsluitend op het brutoloon en de toename daarvan. Dat levert twee grote nadelen op: enerzijds krijgt een werknemer gemiddeld maar zo’n 50 procent van een verhoging netto in het loonzakje, anderzijds verzwaren bruto loonsverhogingen de loonkosten. Waarom niet opteren voor lastenverlagingen die netto in het loonzakje komen én die bijdragen aan de vermindering van de loonkosten? Dat stimuleert de jobcreatie. De regering moet dan wel compenserende begrotingsmaatregelen nemen, het best in een meerjarenperspectief.

Ten tweede stopt ons loonoverleg iedereen in dezelfde zak. Sterke en zwakke bedrijven, groeiende en krimpende ondernemingen, sectoren die zich louter op de Belgische markt richten en sectoren die aan de internationale concurrentie blootgesteld zijn. Dat werkt niet. Meer verscheidenheid dringt zich op. Breng de loondiscussie naar het sectorale of het bedrijfsniveau en iedereen zal beter af zijn: de werknemers, de ondernemingen en finaal ook de publieke financiën.